Geschiedenis van de TVWG

Het jaar 1963 mogen we beschouwen als een mijlpaal in de ontwikkeling van de ornithologie in Twente. In dat jaar nam de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) het initiatief een overzicht te publiceren van de in Twente waargenomen vogelsoorten. Het was de toenmalige directeur van het Natuurmuseum te Enschede, G.M. Roding, die een veertiental lieden verzocht hieraan hun medewerking te verlenen.
Het waren de vogelaars W. de Boer, H.M. van Eck, C. Holsbeeke, H.J.A. Horsthuis, P.A. Kokke, R.A.B. Luiken, E.D. Maaldrink, J.A. Meijerink, B.C.F. Mulder en Chr. Smeenk.
Verder de tekenaar M.J.C. Kolvoort, de vogelfotograaf C.B. van der Geest, de valkenier J.H.M. Pieters en de heer G. Podlinski.
De redactie werd gevormd door Roding en de KNNV-medewerker Houtman uit Hoorn. Luiken werd bereid gevonden de landschapsbeschrijvingen te maken terwijl Kolvoort de pentekeningen verzorgde. Helaas werden de waarnemers verder niet bij de totstandkoming betrokken van deze KNNV-mededeling 49 "De Vogels van Twente". Omdat de aangeleverde gegevens geen totaal beeld gaven, en de redactie op ornithologisch gebied wat minder gespecialiseerd was, vertoonde het boekje nogal wat lacunes en andere onvolmaaktheden. Mede omdat de activiteiten van de Twentse vogelaars nauwelijks gecoördineerd werden, was dit voor D.A. Klevering en J.A. Meijerink aanleiding een vogelwerkgroep op te richten waarin het ornithologisch onderzoek in Twente wat beter georganiseerd zou kunnen worden. Voor de oprichtingsvergadering stelde Roding een ruimte in het Natuurmuseum beschikbaar en verzond tevens de convocaties aan een achttiental mogelijk geïnteresseerden.
Deze bijeenkomst vond plaats op 18 januari 1964.
Klevering en Meijerink hielden daarbij een inleiding waarbij ze hun bedoeling uiteen zetten.
  1. Het brengen van eenheid in de registratie van waarnemingen waarbij deze in een centraal archief dienden te worden opgeslagen.
  2. Het inventariseren van de broedvogels in geheel Twente.
  3. Het (na enige jaren) samenstellen van een goed gedocumenteerde "checklist" van de in Twente waargenomen vogelsoorten.
  4. Het doen van fenologisch onderzoek.
  5. Het verlenen van medewerking bij landelijke onderzoeken (N.O.V. en RIVON).
  6. Het constateren van toe- of afname van bepaalde vogelsoorten.
  7. Het overleggen betreffende te nemen maatregelen bij bedreigde soorten of gebieden.
  8. Het uitbrengen van een periodiek. Dit zou stimulerend zou moeten werken en de uitwisseling van gegevens moeten bevorderen.
  9. Het onderhouden van contacten met natuurbeschermingsorganisaties.
  10. Er zou binnen de werkgroep verder plaats moeten zijn voor fotografen, filmers, geluidsjagers, nestkastenbouwers, ringers, etc.
De vergadering stemde geheel in met deze voorstellen en met het oprichten van een vogelwerkgroep.
Als voorlopige organisatievorm werd gekozen voor een bestuur, bestaande uit een voorzitter, een secretaris/penningmeester en een wetenschappelijk medewerker. Voor deze functies werden uit de vergadering respectievelijk gekozen: E.D. Maaldrink, P.A. Kokke en J.A. Meijerink. De laatste zou belast worden met het verzamelen van gegevens en het opzetten van een waarnemingenarchief.Deze bestuurssamenstelling zou ongewijzigd blijven tot 1972, toen Maaldrink als voorzitter werd opgevolgd door J.G. van den Berg. De taak van Kokke werd verlicht door W. de Boer, die werd aangesteld als penningmeester. Verder werd D.A. Klevering in dat jaar toegevoegd aan het bestuur als vertegenwoordiger van de behoudsectie.De contributie werd vastgesteld op fl. 2.50 per jaar.
Nieuwe leden zouden over een redelijke vogelkennis moeten beschikken en alleen op voordracht van de leden kunnen worden toegelaten.
Hiermee was de "Vogelwerkgroep Twente" opgericht en telde de volgende zestien leden:
Mej. H. Bernink, W. de Boer, H.M. van Eck, B. Hoekstra, C. Holsbeeke, H.J.A. Horsthuis, D.A. Klevering, P.A. Kokke, R.A.B. Luiken, E.D. Maaldrink, J.A. Meijerink, B.C.F. Mulder, G.M. Roding, J. Schut, H.F.A. Schweigman en S.J. Wouda.

De eerste excursie werd gehouden op 10 mei 1964 te Delden waarbij zelfs een Zwarte Wouw werd waargenomen. Na afloop werd in café "De Groene Brug" onder het genot van een kop koffie nagepraat, waarbij voorzitter Maaldrink nog eens het belang van een goede samenwerking benadrukte en opriep tot het inzenden van waarnemingen.Het eerste nummer van het periodiek, waarvoor de naam "Ficedula" werd gekozen, verscheen in 1966. Het bevatte enkele oproepen om mee te werken aan landelijke onderzoeken en verder artikelen van de beide redacteuren Kokke en Meijerink. De laatste publiceerde daarbij z'n eerste rapporten van enkele kijkers en gaf een overzicht van de binnengekomen waarnemingen over 1964 en 1965.De volgende afleveringen van Ficedula zouden pas in 1971 verschijnen onder de bezielende redactie van J.G. van den Berg en J. Bouwman. Zij hebben deze functie vervuld tot 1975, toen hun taak werd overgenomen door A.M.E. Conings en B. Hoekstra.

Het waarnemingenarchief is ongetwijfeld het belangrijkste bezit van de vogelwerkgroep daar dit voor de meest uiteenlopende zaken kan worden geraadpleegd.
Hoewel Chr. Smeenk geen lid was van de werkgroep, stelde hij in 1968 z'n dagboek welwillend ter beschikking zodat de belangrijkste gegevens daarvan eveneens konden worden opgenomen. Het archief bestond aanvankelijk uit kaarten die ook door de Nederlandse Ornithologische Unie werden gebruikt. Ze stonden keurig op soort gerangschikt zodat het systeem dus eigenlijk maar één ingang had. Omdat computers destijds nog ver buiten het financiële bereik van de werkgroep lagen, werd overgestapt op de z.g. naaldselectiekaarten. Deze werden aan de randen volgens een bepaalde code ingeknipt en door het insteken van breinaalden vielen de gewenste kaarten er uit. Het systeem had daardoor ook ingangen op plaats, datum en avifaunistische status. ( Ficedula sept.1972 nr. 9 )
Het was natuurlijk een primitief systeem dat wegens de grote hoeveelheid kaarten na enige jaren niet meer voldeed.Gelukkig was Jan Meijerink omstreeks 1979 in staat een computerprogramma te schrijven waardoor het gehele archief overgebracht kon worden op de computer van het bedrijf waar hij werkte.
In latere jaren zou o.a. door Rolf de By en Frans Kruse het bestand geschikt gemaakt worden voor de huidige personal computers.

Het waarnemingenarchief bevatte in 1972 zoveel waarnemingen dat Jan Meijerink in staat was het voorlopige overzicht "De Vogels van Twente" te publiceren. Het was een gestencilde uitgave met een beperkte oplage, alleen bedoeld voor de leden van de werkgroep.Een tweede, meer uitgebreide en bijgewerkte versie zou in 1976 het licht zien. Het werd in een grotere oplage kosteloos gedrukt in de drukkerij van de AKZO te Hengelo. Het boekje was door Henk Lassche voorzien van fraaie pentekeningen.Willem de Boer deed als één van de eersten in Twente al vanaf ca. 1950 fenologisch onderzoek .Vanaf ca. 1960 deed hij trekwaarnemingen en inventariseerde hij al enkele vogelsoorten in de omgeving van Hengelo. In 1967 werd de vogelwerkgroep versterkt met de zeer actieve H.A. Meek, die zich in de daarop volgende jaren vooral bezig zou houden met het coördineren van gebiedsinventarisaties.
In 1973 werd door SOVON het landelijke atlasproject opgestart waaraan de vogelwerkgroep z'n medewerking verleende. Het is de grote verdienste van Harm Meek geweest dat hij als districtscoördinator zoveel waarnemers wist te activeren waardoor aanzienlijk meer inzicht in het voorkomen van de broedvogelsoorten werd verkregen.
Het braakballenonderzoek wierp ook z'n vruchten af zodat Bauke Hoekstra in 1971 de eerste resultaten kon publiceren over het voedsel van de in Twente broedende uilensoorten. In de daarop volgende jaren zou hij over dit onderwerp nog uitgebreider berichten.Ook op het gebied van de vogelbescherming zat de werkgroep niet stil. De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels startte in 1971 met het project "Vrije Vogelreservaten" waaraan ook de vogelwerkgroep Twente zou meewerken. Het gelukte Dick Klevering en Hans van den Berg om in Ambt-Delden en Almelo enkele reservaten te stichten. Deze werden "bewaakt" door z.g. Controleurs Vogelwet 1936, waarvan er in Twente eigenlijk te weinig waren. Na een door Jan Meijerink gegeven cursus konden er in 1971 vijf nieuwe controleurs worden aangesteld. In de daarop volgende jaren werd de cursus gegeven door Piet Kokke en Hans van den Berg waardoor het totale aantal controleurs in 1973 tot bijna twintig was gestegen.

De behoudsectie hield zich verder bezig met het ageren tegen "onzalige" overheidsbeslissingen. Meestal betrof het de aanleg van wegen, vuilstorten, zandzuigputten, stadsuitbreidingen e.d.
Omdat het in de jaren zeventig erg slecht ging met de Havik, organiseerde de vogelwerkgroep samen met de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging het z.g. Havik-project. Alle in Twente en Salland bewoonde Havikhorsten werden toen door Meijerink gecontroleerd. Jachtopzieners konden aanspraak maken op een premie van fl. 75.= als in hun gebied een succesvol broedgeval plaats vond waarbij de jongen uitvlogen. Toen in 1980 de Havikenstand over het dieptepunt heen was, werd het project gestopt, mede omdat de jagersvereniging geen support meer kreeg van de achterban.De strenge toelatingsnormen werden in 1972 afgeschaft waardoor het ledental tot 42 steeg. Helaas was slechts een zeer klein deel daarvan actief. Dit aantal zou echter, na een fusie met een Enschedese groep, explosief stijgen waarbij de ledenlijst van oktober 1974 zelfs 106 personen telde. Het grotere aantal leden betekende tevens een grotere stroom waarnemingen die verwerkt moest worden. Om kaf van koren te scheiden besloot het bestuur in 1974 een Commissie voor de Twentse Avifauna (CTA) in te stellen die de bijzondere waarnemingen zou moeten beoordelen en zonodig navraag zou moeten doen bij de betreffende waarnemers. De commissie bestond uit B.M. van Kuik, E.D. Maaldrink, H.A. Meek en J.A. Meijerink.
Naast de Vogelwerkgroep Twente ontstond er in 1968 op initiatief van H.A. te Rijdt en onder de vleugels van het Natuurmuseum te Enschede een vogelaars gezelschap. Deze werkgroep werd op 27 januari 1968 opgericht met H.A. te Rijdt als voorzitter, J.K. Wit als secretaris en G.H. Hemelt als penningmeester. H. Backer en J.H. Jukkema waren bestuurslid. De werkgroep bestond uit een vijftigtal zeer enthousiaste lieden, waaronder de geluidsjager G.E. van Kan, de bekende veldornitholoog B.M. van Kuik, en de toenmalige controleur Vogelwet A.M.E. Conings. Omdat te Rijdt naar Arnhem verhuisde, werd Guus van Kan in 1969 voorzitter. Het secretariaat werd in 1972 door Bé van Kuik overgenomen. Deze werkgroep deed waarnemingen in de wijde omtrek van Enschede. In 1972 en 1973 publiceerde ze jaarverslagen waarin voornamelijk waarnemingen werden vermeld.
Omdat de Vogelwerkgroep Twente vanaf de oprichting trachtte de ornithologische activiteiten zoveel mogelijk te coördineren, werd het bestaan van een afzonderlijke werkgroep minder gewenst geacht. Het bestuur kreeg in 1974 van de leden een vrij mandaat om met de Enschedese werkgroep over een fusie te "onderhandelen". Er vonden diverse gespreken plaats, onder andere in uitspanning "Het Hoogspel" te Delden. De vertegenwoordigers van beide groepen trachtten elkaars standpunten duidelijk te maken en te respecteren. De Enschedese werkgroep had aanvankelijk wat problemen met het "wetenschappelijke karakter" van de Vogelwerkgroep Twente en de elitaire houding van sommige "professionals", want vogelen moest natuurlijk wel leuk blijven.

Hoewel de Vogelwerkgroep Twente al tien jaren als onafhankelijke vereniging had gefunctioneerd, kwam men eind 1974 toch overeen dat beide werkgroepen samen dienden te gaan en als nieuwe vogelwerkgroep een afdeling van de Enschedese Natuurhistorische Museum Vereniging zouden moeten vormen. Dit had voor de leden van de Vogelwerkgroep Twente wel een zeer aanzienlijke contributieverhoging ten gevolge, maar er stond tegenover dat gebruik kon worden gemaakt van alle faciliteiten die het museum bood. In de algemene ledenvergadering van 18 januari 1975 werd de fusie van beide werkgroepen bekrachtigd. Het bestuur werd uitgebreid met de leden H.A. Hamhuis (vice-voorzitter), B.M. van Kuik (2e secretaris), en H. Backer.
Men vond tevens dat er voor een nieuwe werkgroep ook een nieuwe naam bedacht moest worden, en daarmee was de "Twentse Vogelwerkgroep" geboren.Het opgaan van het Natuurmuseum Enschede in een nieuw gecombineerd museum was voor de Twentse Vogelwerkgroep reden om als zelfstandige vereniging verder te gaan.
Op 6 september 2006 is officieel de vereniging 'Twentse Vogelwerkgroep' opgericht.